In het oude Griekenland.
Ze waren leraren die onderwijs aanboden aan zonen van rijke families, inclusief retoriek.
Nee, ze hechtten geen belang aan de waarheid of zuivere bedoelingen.
Sofisten hanteerden geen morele standaard en waren eerder amoreel dan immoreel.
Als een echte kunst.
Politiek beleid werd verdedigd en beslissingen genomen door middel van het woord in volksvergaderingen.
Die van redenaar.
Omdat de veroordeling of vrijspraak vaak afhing van verbale capaciteiten.
Ze stelden tegen betaling redevoeringen op en schreven deze uit.
Hoe ze grote mensenmassa’s verbaal konden manipuleren.
Overtuigen (persuadere).
Zoeken en vinden van doeltreffende argumenten.
Periode, kolon en komma.
Elke emotie heeft haar eigen natuurlijke uitdrukking, niet alleen de stem maar ook het hele lichaam.
Het slot blijft het best hangen bij de toehoorders.
Mannelijk en natuurlijk.
Als een snaarinstrument dat door de emotie wordt aangeslagen.
Dat hij niet zover mag gaan als een toneelspeler.
Een laatste herneming van de belangrijkste punten.
Een emotioneel moment creëren door gebruik van pathos.
Als een technisch, amoreel en utilitair systeem van leerbare regels.
Hij zag redenaars als mensen met verstand, logica en rede, die de grote vragen van mens en maatschappij moesten behandelen.
Aristoteles benaderde retoriek vanuit een wetenschappelijke kant, terwijl Plato het ondergeschikt maakte aan het zoeken naar de universele waarheid.
Genus grave, genus medium en genus humile.
Overtuigen (persuadere).
Hij was zich bewust van de fundamentele dubbelzinnigheid ervan; het kan leiden, verleiden en misleiden.
De inhoud onderstrepen om tot een passende voordracht te komen.
Het inkleden van de rede, zodat deze mooi overkomt.
Het is grotendeels een kwestie van natuurlijke aanleg.
Plato vond dat de retoriek niet geschikt was om de zuivere waarheid te ontdekken.
Hoe komt het verhalende overredingsproces tot stand? Wat gebeurt er in de relatie tussen sprekers en toehoorders?
Een verheven stijlvorm met indrukwekkende en bombastische elementen.
De verschillende taken die een redenaar moet nemen voor een geslaagde redevoering.
Dialoog tussen filosofen om tot de waarheid te komen.
Aristoteles' leerlingen werden 's morgens in filosofie en 's avonds in retoriek getraind.
Taal die niet te bombastisch, maar ook niet te eenvoudig is.
De redenaar bedenkt waarover hij wil spreken en hoe hij zijn onderwerp zal aanpakken.
Isocrates was een redenaar die de Griekse opvoeding (paideia) grondlegde en een retorenschool stichtte.
De vraagstelling behandelt de misdaad die ter beoordeling staat, met een focus op het verleden.
De jury.
Een groep van 2-3 bij elkaar horende woorden.
Het duidelijk formuleren van de eigen stelling van de redenaar.
Confirmatio en Refutatio.
Het moet het publiek klaar en duidelijk op het onderwerp stellen.
Het kunnen argumenteren van zowel pro als contra is van belang.
Isocrates had een meer educatieve focus en integreerde filosofische problemen in zijn onderwijs.
Welwillend gestemd zijn.
Een stijl gekenmerkt door zeer eenvoudige, gewone, alledaagse taal.
Omdat een gebrekkige memoria alle voorafgaande inspanningen tevergeefs maakt.
Voordracht, voordracht en voordracht.
Een vraag die niet beantwoord hoeft te worden en gebruikt wordt om zekerheid of verontwaardiging uit te drukken.
Omdat het hen hielp om hun zaken goed te verwoorden, wat essentieel was in hun pragmatische samenleving.
Een groep van 3-5 woorden, kan een hoofdzin of bijzin zijn, opgebouwd uit komma's.
Cicero legde meer nadruk op de noodzaak van een stevige basisopleiding in de filosofie.
Overtuigen door gevoelens op te wekken.
Quintilianus drukte zijn stempel op het onderwijs van de volgende eeuwen met zijn 'Institutio Oratoria'.
Genus iudicale, genus demonstrativum, genus deliberativum.
De discussie draait rond een bepaald beleid, met een focus op de toekomst.
Argumenten en bewijzen zonder technisch retorisch snufje.
De mensen in een politieke vergadering.
De brede algemene vorming die Cicero belangrijk vond, ging deels verloren en redenaars kregen een meer gespecialiseerde opleiding.
Het positieve bewijsmateriaal dat de eigen stelling bekrachtigt.
Brevitas (kortheid) en obscuritas (onduidelijkheid).
Hoe ze goed en overtuigend konden spreken over verschillende onderwerpen.
Door zijn optreden, zijn cliënt en zijn zaak in een gunstig daglicht te stellen.
Cicero geloofde in een brede algemene ontwikkeling en een stevige basisopleiding in de filosofie.
Een bondige, duidelijke en aannemelijke uiteenzetting geven.
Een korte samenvatting van de kern, hoewel niet noodzakelijk.
Versiering of verfraaiing van de inhoud met verzorgd en sierlijk taalgebruik.
'Ars Rhetorica'.
Correct Latijns taalgebruik, waarbij taalzuiverheid absoluut noodzakelijk is.
Het politieke klimaat bood ruimte voor debatten en intellectuele openheid, wat de retoriek bevorderde.
Stijlfiguren die te maken hebben met betekenisverandering of -vervanging.
De vraagstelling behandelt het goed of slecht zijn van een persoon of zaak, met een focus op het heden.
Griekse leraren stroomden naar Rome om de Romeinen de techniek van retoriek te leren.
Het onderwijshandboek van de keizertijd dat een belangrijke invloed had op het onderwijs in retoriek.
Overtuigen door logische bewijzen.
De weerlegging van de argumenten van de tegenpartij.
De taken die een redenaar moet kunnen vervullen voor een geslaagde redevoering.
Een raamwerk voor het vinden van inhoudelijke overtuigingsmiddelen.
Ethische, pathologische en logische overtuigingsmiddelen.
Duidelijkheid en doorzichtigheid, zodat de redenaar door de gewone man begrepen kan worden.
De techniek om argumenten in optimale volgorde te plaatsen.
Cicero was een groot redenaar en theoreticus die de retorische principes uit de Griekse traditie toepaste.
Een samengestelde zin als geheel, opgebouwd uit kolommen en komma's.
Tijdens een sociale bijeenkomst.
Het opslaan van elementen die een redenaar heeft verzameld.
Een minimale leer van geheugensteuntjes en mnemo-technieken.
Vultus (mimiek), gestus (gebaren), corpus (houding), vox (stem), cultus (kledij, kapsel).
Genus inartificale en genus artificiale.
Het geven van een overzicht van de feiten en de toedracht.
Overtuigen door het imago van de spreker.
Passend taalgebruik dat aansluit bij de emoties, het onderwerp en het publiek.
De inleiding van een redevoering.